Het was een vrij kalme donderdagnacht toen ik over de Bergweg naar huis liep, toen ik op de kruising met de Bergsingel een witte Opel Kadett met draaiende motor zag staan. Ernaast liep een nogal schichtig om zich heen kijkende man te ijsberen. Hij was omstreeks veertig jaar, had een normaal postuur en droeg een rode baseballcap met de tekst 'Washington Redskins' op het hoofd. Verder droeg hij een donkergrijze jas van het model 'parka' en een normale spijkerbroek met daaronder witte sportschoenen van het merk 'Nike'. Ook droeg hij een snor. Genoeg reden om de plaatselijke politie te bellen dacht ik, aangezien er zo'n vijf meter verderop het geluid van een inbraakalarm gepaard ging met dat van brekend glas.
Ik besloot even polshoogte te gaan nemen, en liep naar de plaats waar het geluid vandaan kwam. Door een gebroken kelderraam van een eetcafé zag ik een man naar buiten klimmen met in zijn hand een geldbak van een fruitautomaat. Niet zo slim, dacht ik, aangezien die aan het eind van de dag altijd geleegd worden. Maar goed, de man wurmde zich naar buiten door de piepkleine opening. Hij droeg een zwarte wollen muts en had een ongeschoren gezicht. Verder droeg hij een bordeauxrode jas en de rest kon ik niet zien, want hij was voor de andere helft nog binnen. Aan de uitdrukking op zijn gezicht kon ik zien dat hij beter een grotere ruit had kunnen uitkiezen.
Al wurmend keek hij me aan en tierde: "Wat valt hier godverdomme te zien? Loop toch door man!", waarop ik anwoordde: "Er valt niks te zien, ik loop al!", terwijl ik bij mezelf dacht dat er wel degelijk iets te zien was en eigenlijk wilde blijven staan, maar voor je het weet komen de loeiende sirenes op je af, ben je medeplichtig en moet je de volgende dag je werk bellen en proberen uit te leggen wat je in die politiecel doet, en waarom je daar terecht bent gekomen.
Mijn looptempo was iets verhoogd toen ik zo'n twintig seconden later een auto met gierende banden in z'n eerste versnelling voorbij hoorde komen. Het was de witte Opel Kadett die duidelijk als vluchtauto fungeerde. "Mooi, nu ga ik de politie bellen", dacht ik, en toetste het nummer in. "Met de politie, waarmee kan ik u van dienst zijn?", sprak een beleefde vrouwenstem. "Ja, goedemorgen, ik was net getuige van een inbraak, ik zie de daders zo wegscheuren!", vertelde ik in telegramstijl en wilde mijn verhaal vervolgen. "Ogenblikje", hoorde ik. "Meldkamer, zegt u het maar", hoorde ik een zware stem blaffen.
Dit zijn ze. Dit zijn die mannen met snorren als van die stevige straatbezems, mannen waarmee geen discussie mogelijk is maar je direct in de ijskoude boeien slaan, de echte mannen van de straat, waar Ali B het ook altijd over heeft. "Bergweg, hoek Bergsingel, eetcafé zei u?", verifieërde hij. "Ja, ze scheuren net weg richting Gordelweg en als je opschiet, dan kun je ze nog inhalen!", schalde ik iets te enthousiast. "Bedankt voor het belletje meneer, we gaan er achteraan!", besloot de blaffende snor.
Toen de adrenaline iets gezakt was besloot ik dat Buurtman was geboren. "Buurtman, de superheld die de politie belt", ik zag het helemaal voor me: bij de politie staat in de meldkamer een rode telefoon die knippert als Buurtman iets constateert. Dus geen vriendelijke vrouwenstem, maar direct die snor om tijd te sparen. Rotterdam heeft er een superheld bij, en wat voor één, eentje die de confrontatie niet aangaat maar de sterke arm inschakelt als het zover is...
Buurtman is al vijf keer in actie gekomen, of zijn ingrijpen heeft geholpen is niet bekend omdat de politie nooit terugbelt...